Het jaar 2008 is een belangrijk herdenkingsjaar voor linkse mensen – en voor mensen wiens wereld we op zijn kop gaan zetten, of ze dat nu leuk vinden of niet. Negentig jaar geleden: het revolutiejaar 1918, toen stakende en muitende arbeiders en soldaten in Duitsland de keizer verjoegen. Hij vluchtte, en kreeg asiel in een kasteel in Doorn, Nederland dus. Voor zulk soort lui is altijd wèl opvang.
En 160 jaar geleden: het revolutiejaar 1848, het jaar van barricaden in Parijs en van het uitkomen van het Communistisch Manifest. Zelfs in Nederland was de schrik zo groot dat de koning snel hervormingen tolereerde waarmee ook hier een vleugje parlement en inperking op de macht van de Willemafia van Oranje werd toegelaten.
En dan is er natuurlijk het revolutiejaar 1968. Studenten en arbeiders die de Stalinistische dictatuur steeds openlijker trotseerden in wat de geschiedenisboeken inging als de Praagse Lente. Mexico City, stad waar destijds de Olympische Spelen gehouden werden, toen studenten protesteerden tegen de dictatuur en door soldaten onder vuur genomen werden, met honderden doden als gevolg. En natuurlijk de mei- en junidagen in Frankrijk, waar een felle studentenopstand uitgroeide tot een revolte van meer dan negen miljoen arbeiders die met stakingen en bedrijfsbezettingen de autoritaire regering van president De Gaulle aan het wankelen brachten.
Over dat revolutiehaar heeft het weblog van de Internationale Socialisten trouwens een mooie serie geopend. Het Tet-offensief van het Vietnamese verzet is daar al langsgekomen, het concert van Johnny Cash on de San Quentin-gevangenis en de houding van boxer Muhammad Ali zijn de revue al gepasseerd, er er komt ongetwijfeld veel meer. Overigens heb ik zelf mijn inzet voor dat weblog wegens gezondheidsredenen stopgezet, in ieder geval tijdelijk. Maar dat is weer een ander verhaal.
Maar dat is allemaal aanloop voor mijn eigen bijdrage aan het terugkijken op 1968. Ik ga gewoon één van mijn stokpaardjes berijden en het over Bob Dylan hebben. Meer precies: over zijn opmerkelijke album dat in opmerkelijke furore maakte: John Wesley Harding. Overigens is de officiële verschijningsdatum nog nèt 1967, om precies te zijn 27 december. Maar het was in 1968 dat het werkstuk volop in de schijnwerpers kwam te staan. Vandaar dat ik de dichterlijke vrijheid neem om een artikel erover te presenteren als deel van een 1968-terugblik. Gewoon, omdat ik dat lé;úk vind. Problemen ermee, iemand?
En 160 jaar geleden: het revolutiejaar 1848, het jaar van barricaden in Parijs en van het uitkomen van het Communistisch Manifest. Zelfs in Nederland was de schrik zo groot dat de koning snel hervormingen tolereerde waarmee ook hier een vleugje parlement en inperking op de macht van de Willemafia van Oranje werd toegelaten.
En dan is er natuurlijk het revolutiejaar 1968. Studenten en arbeiders die de Stalinistische dictatuur steeds openlijker trotseerden in wat de geschiedenisboeken inging als de Praagse Lente. Mexico City, stad waar destijds de Olympische Spelen gehouden werden, toen studenten protesteerden tegen de dictatuur en door soldaten onder vuur genomen werden, met honderden doden als gevolg. En natuurlijk de mei- en junidagen in Frankrijk, waar een felle studentenopstand uitgroeide tot een revolte van meer dan negen miljoen arbeiders die met stakingen en bedrijfsbezettingen de autoritaire regering van president De Gaulle aan het wankelen brachten.
Over dat revolutiehaar heeft het weblog van de Internationale Socialisten trouwens een mooie serie geopend. Het Tet-offensief van het Vietnamese verzet is daar al langsgekomen, het concert van Johnny Cash on de San Quentin-gevangenis en de houding van boxer Muhammad Ali zijn de revue al gepasseerd, er er komt ongetwijfeld veel meer. Overigens heb ik zelf mijn inzet voor dat weblog wegens gezondheidsredenen stopgezet, in ieder geval tijdelijk. Maar dat is weer een ander verhaal.
Maar dat is allemaal aanloop voor mijn eigen bijdrage aan het terugkijken op 1968. Ik ga gewoon één van mijn stokpaardjes berijden en het over Bob Dylan hebben. Meer precies: over zijn opmerkelijke album dat in opmerkelijke furore maakte: John Wesley Harding. Overigens is de officiële verschijningsdatum nog nèt 1967, om precies te zijn 27 december. Maar het was in 1968 dat het werkstuk volop in de schijnwerpers kwam te staan. Vandaar dat ik de dichterlijke vrijheid neem om een artikel erover te presenteren als deel van een 1968-terugblik. Gewoon, omdat ik dat lé;úk vind. Problemen ermee, iemand?
Maar wat maakt het album zo opmerkelijk, en relevant bovendien? Wat kunnen juist ook linkse mensen als ik er in een tijd als nu uit halen, voor zichzelf en voor elkaar? Muzikaal gezien lijkt de collectie songs niet bepaald zeer vernieuwend. We horen een heel bescheiden enseble, vooral akoestische gitaar, met een basgitaar, soms slagwerk en af en toe een piano. Wèg zijn de steeds wildere rockgeluiden van de voorgaande drie albums en vooral van zijn spectaculaire concertreeks in 1965-1966.
Een terugkeer naar de folkstijl, met wat meer country-invloed dan voorheen, dat is de sfeer. Tamelijk traditionele muziek, hele traditioneel uitgevoerd ook. De grote inspiratiebron Woody Guthry, het jaar daarvoor trouwens overleden – Dylan speelde twee van zijn songs op een herdenkingsconcert – was kennelijk sterk in Dylans gedachten toen hij het album maakte. We horen soortgelijke ballades over emograntenleed en outlaws als waar Guthrie zo in uitblonk. Guthrie’s Deportee is omgezet in Dylans I Pity the Poor immigrant.
Zo lijkt het althans. Want zijn Dylans liederen op John Wesley Harding werkelijk zo soortgelijk en zo folksy als op het eerste gezicht lijkt? Met name een blik op de teksten geeft aan dat er veel meer aan de hand is. Waar in zijn eerdere muziek van Dylan het surrealisme en de chaos al hoogtij vierden, daar is nu de verwarring compleet. Vrijwel niets is wat het op het eerste gezicht lijkt. Waar de muziek dus een trendbreuk laat zien – na jaren steeds wildere geluiden nu soberheid troef – daar zien we tekstueel dat de wildheid – ingebed in muzikaal rustige sferen, en bedrieglijk sober geformuleerd – nieuwe hoogtepunten bereikt.
Zoals bij eerdere albums is ook de wereld van dit album bevolkt door historische, mythische en religieuze figuren van de meest uiteenlopende aard. Dit is iets waaar Dylan trouwens een meester in is. Het album Bringing it all back home werd bemenst door onder meer Columbus, Jesse James, Aladdin met zijn lamp, en niet te vergeten de President van de Verenigde Staten die – zoals Dylan ons in It’s All Right Ma (I’m Only Bleeding) fijngevoelig vertelt – ook wel eens in zijn nakie moet staan. In het album er na, Highway 61 Revisited, komt Dylan echt op dreef op dit gebied. Napoleon (in lompen), Jack the Ripper, F.Scott Fitzgerald, Beethoven, blueszangeres Ma Rainey, God in een pittig gesprek met Abraham – het is maar een greep.
Alleen al in het meesterlijke Desolation Row op dat album registreer ik de volgende personages: Romeo, Bette Davis, de Hunchback of Notre Dame, de barmhartige Samaritaan, Einstein – bekend als bespeler van de elektrische viool, zoals Dylan ons behulpzaam helpt herinneren – dichters Ezra Pound en T.S. Elliot, sprookjesfiguur Cinderella, Kain en Abel, Shakespere-personage Ophelia, het Spook van de Opera, Casanova, de Griekse god Neptunus ( op de Titanic, trouwens), … voorwaar, ruimschoots genoeg voor een regenachtige middag op Wikipedia, om al die verwijzingen eens uit te vlooien. Niet dat je daarmee het lkied werkelijk ontrafelt, maar dat is een ander verhaal.
Op het daaropvolgende album, Blonde on Blonde, is Dylan wat minder overdadig, misschien omdat liefdesliedjes de overhand kregen op de surrealistische balladen van de albums ervoor. Toch komen we Shakespeare tegen, de Bijbelse Koning van Tyrus, Achilles uit de Griekse mythologie… Maar verder zijn de personages symbolischer geworden, zonder eigennaam: de rechter die op stelten loopt, de senator die kaartjes verkoopt voor t huwelijk van zoonlief, een dronken politicus, een schuldige begrafenisondernemer. Schuldig waarom? Schuldig waaraan? Je komt er niet achter.
Wie trouwens denkt dat de Dylan in deze periode, in tegenstelling tot eerder, apolitieke teksten schreef, moet nog meer eens goed op deze personages letten. Gezagsdragers, van welk tyope dan ook – rechters, politici – zijn onveranderlijk dronken, corrupt, grotesk of op het kritieke moment in slaap gevallen. Op enig respect voor welke gezagsdrager zal Dylan ook in deze periode niet worden betrapt. De decadente arrogantie van de macht is hier net zo vanzelfsprekend als Dylans diepe afschuw ervan. Tegelijk wijst hij de machthebbers ook zeer beslist een hoogst bescheiden plekje toe: het zijn figuranten, om niet te zeggen decorstukken.
Het echte leven gaat om individuele menselijke relaties, met hun complexiteit, dubbelzinnigheid en raadselachtigheid. Het gangbare politieke bedrijf is weerzinwekkend, vaak hinderlijk maar in de kern irrelevant, zo is de strekking klaarblijkelijk. Veel hoop dat het de moeite loont om aan die politiek van machtsmisbruik en corruptie iets te doen heeft Dylan hier klaarblijkelijk – en helaas – niet Oplossingen evenmin. Maar Dylan is songschrijver en zanger, geen politiek theoreticus, en van politieke pamflettenschrijverij op rijm heeft hij nooit veel moeten hebben. Maar wat je ook van die opvatting kunt denken, een apolitieke opvatting is het zeer zeker niet.
Ook John Wesley Harding kent dus de nodige personages. Hun rol is raadselachtiger dan ooit, ze zijn vaak onherkenbaar veranderd. Maar het zijn niet meer- zoals in de songs op Blonde on Blonde – geen figuranten meer. Ze krijgen iopeens serieuze rollen, soms hoofdrollen toebedeeld. Het is tijd om het eens over een enkel nummer van het album te hebben: het titelnummer.
En ja, in John Wesley Harding is het meteen goed raak. Hoofdrolspeler hier is de mythische Wild-West-bandiet van deze naam, al heeft Dylan de man van een g achter de Hardin voorzien. Het is het outlawverhaal van een Robin-Hood-figuur die het voor de armen opneemt en keer op keer aan de armen van de wet weet te ontstappen. Standaard Guthrie. – totdat je de tekst beter bekijkt. Een "friend of the poor" die "travelled with a gun in every hand" kan nog net, alhoewel zo’macho-pose niet bij een Robin Hood past. Maar wat dei outlow precies uitspookt blijft in het hele lied buiengewoon vaag. Een vreemd incident in Chaynee County – bedrieglijk irrelevante concreetheid opeens! - in het tweede couplet, waarin "soon the situation was all but straightened out" verheldert niet veel. Welke 'situation"? Van het slotcouplet worden we niet veel wijzer. "No charge against him could they prove", krijgen we te horen. Wat voor aanklachten? En wil dat ook zeggen dat de aanklachten niet klopten? Dylan laat ons in het ongewisse, iets dat soms zijn hoogste levensdoel schijnt te zijn.
Een hint geven de slotregels van elk van de drie coupletten. "He was never known to hurt an honest man", luidt de eerste. "For he was always known to lend a helping hand" de tweede. En de slotzin: "He was never known to make a foolish move." Hier staat dus níét dat de outlaw nooit een eerlijk man kwaad deed, nooit iets doms deed en altijd de helpende hand bood. Er staat alleen dat men dat dácht of meende ter wéten. Het lied beschrijft niet wat John Wesley werkelijk wel of niet gedaan heeft, voor de armen en in strijd met het gezag. Het lied beschrijft – met onderhuidse en vernietigende ironie - enkel de reputatie van John Wesley Harding. De outlaw zelf is spoorloos in wat haast een postmoderne verdwijntruc lijkt.
Toch is ook dat weer niet het einde van het liedje. De mythe van de outlaw als rebelse volksheld – een negentiende-eeuwse Che Guevara – stelt Dylan tegen een streng moralistisch daglicht. Maar de criteria waaraan de mythische held wordt beoordeeld zijn kraakhelder: opkomen voor de armen, eerlijke mensen geen haar krenken, mensen in nood helpen, en het gezag trotseren. Aan die criteria zelf twijfelt de zanger hier niet.
Zo lijkt het althans. Want zijn Dylans liederen op John Wesley Harding werkelijk zo soortgelijk en zo folksy als op het eerste gezicht lijkt? Met name een blik op de teksten geeft aan dat er veel meer aan de hand is. Waar in zijn eerdere muziek van Dylan het surrealisme en de chaos al hoogtij vierden, daar is nu de verwarring compleet. Vrijwel niets is wat het op het eerste gezicht lijkt. Waar de muziek dus een trendbreuk laat zien – na jaren steeds wildere geluiden nu soberheid troef – daar zien we tekstueel dat de wildheid – ingebed in muzikaal rustige sferen, en bedrieglijk sober geformuleerd – nieuwe hoogtepunten bereikt.
Zoals bij eerdere albums is ook de wereld van dit album bevolkt door historische, mythische en religieuze figuren van de meest uiteenlopende aard. Dit is iets waaar Dylan trouwens een meester in is. Het album Bringing it all back home werd bemenst door onder meer Columbus, Jesse James, Aladdin met zijn lamp, en niet te vergeten de President van de Verenigde Staten die – zoals Dylan ons in It’s All Right Ma (I’m Only Bleeding) fijngevoelig vertelt – ook wel eens in zijn nakie moet staan. In het album er na, Highway 61 Revisited, komt Dylan echt op dreef op dit gebied. Napoleon (in lompen), Jack the Ripper, F.Scott Fitzgerald, Beethoven, blueszangeres Ma Rainey, God in een pittig gesprek met Abraham – het is maar een greep.
Alleen al in het meesterlijke Desolation Row op dat album registreer ik de volgende personages: Romeo, Bette Davis, de Hunchback of Notre Dame, de barmhartige Samaritaan, Einstein – bekend als bespeler van de elektrische viool, zoals Dylan ons behulpzaam helpt herinneren – dichters Ezra Pound en T.S. Elliot, sprookjesfiguur Cinderella, Kain en Abel, Shakespere-personage Ophelia, het Spook van de Opera, Casanova, de Griekse god Neptunus ( op de Titanic, trouwens), … voorwaar, ruimschoots genoeg voor een regenachtige middag op Wikipedia, om al die verwijzingen eens uit te vlooien. Niet dat je daarmee het lkied werkelijk ontrafelt, maar dat is een ander verhaal.
Op het daaropvolgende album, Blonde on Blonde, is Dylan wat minder overdadig, misschien omdat liefdesliedjes de overhand kregen op de surrealistische balladen van de albums ervoor. Toch komen we Shakespeare tegen, de Bijbelse Koning van Tyrus, Achilles uit de Griekse mythologie… Maar verder zijn de personages symbolischer geworden, zonder eigennaam: de rechter die op stelten loopt, de senator die kaartjes verkoopt voor t huwelijk van zoonlief, een dronken politicus, een schuldige begrafenisondernemer. Schuldig waarom? Schuldig waaraan? Je komt er niet achter.
Wie trouwens denkt dat de Dylan in deze periode, in tegenstelling tot eerder, apolitieke teksten schreef, moet nog meer eens goed op deze personages letten. Gezagsdragers, van welk tyope dan ook – rechters, politici – zijn onveranderlijk dronken, corrupt, grotesk of op het kritieke moment in slaap gevallen. Op enig respect voor welke gezagsdrager zal Dylan ook in deze periode niet worden betrapt. De decadente arrogantie van de macht is hier net zo vanzelfsprekend als Dylans diepe afschuw ervan. Tegelijk wijst hij de machthebbers ook zeer beslist een hoogst bescheiden plekje toe: het zijn figuranten, om niet te zeggen decorstukken.
Het echte leven gaat om individuele menselijke relaties, met hun complexiteit, dubbelzinnigheid en raadselachtigheid. Het gangbare politieke bedrijf is weerzinwekkend, vaak hinderlijk maar in de kern irrelevant, zo is de strekking klaarblijkelijk. Veel hoop dat het de moeite loont om aan die politiek van machtsmisbruik en corruptie iets te doen heeft Dylan hier klaarblijkelijk – en helaas – niet Oplossingen evenmin. Maar Dylan is songschrijver en zanger, geen politiek theoreticus, en van politieke pamflettenschrijverij op rijm heeft hij nooit veel moeten hebben. Maar wat je ook van die opvatting kunt denken, een apolitieke opvatting is het zeer zeker niet.
Ook John Wesley Harding kent dus de nodige personages. Hun rol is raadselachtiger dan ooit, ze zijn vaak onherkenbaar veranderd. Maar het zijn niet meer- zoals in de songs op Blonde on Blonde – geen figuranten meer. Ze krijgen iopeens serieuze rollen, soms hoofdrollen toebedeeld. Het is tijd om het eens over een enkel nummer van het album te hebben: het titelnummer.
En ja, in John Wesley Harding is het meteen goed raak. Hoofdrolspeler hier is de mythische Wild-West-bandiet van deze naam, al heeft Dylan de man van een g achter de Hardin voorzien. Het is het outlawverhaal van een Robin-Hood-figuur die het voor de armen opneemt en keer op keer aan de armen van de wet weet te ontstappen. Standaard Guthrie. – totdat je de tekst beter bekijkt. Een "friend of the poor" die "travelled with a gun in every hand" kan nog net, alhoewel zo’macho-pose niet bij een Robin Hood past. Maar wat dei outlow precies uitspookt blijft in het hele lied buiengewoon vaag. Een vreemd incident in Chaynee County – bedrieglijk irrelevante concreetheid opeens! - in het tweede couplet, waarin "soon the situation was all but straightened out" verheldert niet veel. Welke 'situation"? Van het slotcouplet worden we niet veel wijzer. "No charge against him could they prove", krijgen we te horen. Wat voor aanklachten? En wil dat ook zeggen dat de aanklachten niet klopten? Dylan laat ons in het ongewisse, iets dat soms zijn hoogste levensdoel schijnt te zijn.
Een hint geven de slotregels van elk van de drie coupletten. "He was never known to hurt an honest man", luidt de eerste. "For he was always known to lend a helping hand" de tweede. En de slotzin: "He was never known to make a foolish move." Hier staat dus níét dat de outlaw nooit een eerlijk man kwaad deed, nooit iets doms deed en altijd de helpende hand bood. Er staat alleen dat men dat dácht of meende ter wéten. Het lied beschrijft niet wat John Wesley werkelijk wel of niet gedaan heeft, voor de armen en in strijd met het gezag. Het lied beschrijft – met onderhuidse en vernietigende ironie - enkel de reputatie van John Wesley Harding. De outlaw zelf is spoorloos in wat haast een postmoderne verdwijntruc lijkt.
Toch is ook dat weer niet het einde van het liedje. De mythe van de outlaw als rebelse volksheld – een negentiende-eeuwse Che Guevara – stelt Dylan tegen een streng moralistisch daglicht. Maar de criteria waaraan de mythische held wordt beoordeeld zijn kraakhelder: opkomen voor de armen, eerlijke mensen geen haar krenken, mensen in nood helpen, en het gezag trotseren. Aan die criteria zelf twijfelt de zanger hier niet.
John Wesley Harding is geen kritiekloze verheerlijking van rebelse wetteloosheid. Maar het is ook geen simplistische afwijzing ervan. Opstandigheid is uitstekend, maar dan wel eerlijk en zorgvuldig en met een zorgzaam hart, dát haal ik eruit. "To live outside the law you must be honest", zong Dylan al in 1966 in Absolutely Sweet Mary. Een pleidooi voor eerlijkheid doet Dylan hier, een eerlijkheid en integriteit die juist opstandigen in acht horen te nemen. Dat kunnen teveel linkse mensen ook vandaag nog in hun zak steken.
(Misschien binnenkort meer over dit prachtige album. Als ik zin heb, en anders niet. Maar ik ga dit maar eens snel online zetten).
(Misschien binnenkort meer over dit prachtige album. Als ik zin heb, en anders niet. Maar ik ga dit maar eens snel online zetten).
(update 2 feb. : titel was natuurlijk verkeerd, 1968 is 40 jaar geleden, niet 30. Ik moet duidelijk nog ff bij de les komen, maar dat doe ik lekker rustig aan :-P )
4 opmerkingen:
Ha kijk! Eindelijk weer een nieuwe Ravotr.
Dank je, Peter. Dylan is de muziek van mijn ouders. En nu ga ik ze eindelijk begrijpen. ;)
:-)jaja. Maar ik ga even de titel veranderen geloof ik. 1968 is verertig jaar geleden, heb ik me laten vertellen, en niet . De coma is overduidelijk nog niet echt voorbij:-)
leuk om weer is wat van je te lezen.
Over postmoderne verdwijntrucs en in het ongewisse gehouden worden gesproken: Todd Haynes heeft in 2007 een film gemaakt over Dylan waarbij deze steeds door verschillende acteurs wordt gespeeld (en één actrice), getiteld I'm not there. Komt als het goed is in maart in de bios. Check www.imdb.com (dé filmsite) voor meer info. Lijkt me zeker interessant, vooral ook gezien de film die Haynes maakte over Bowie en de opkomst van de glamrock: Velvet goldmine (even iets totaal anders, maar schitterend vertaald naar het witte doek).
Een reactie posten