Posts tonen met het label geschiedenis. Alle posts tonen
Posts tonen met het label geschiedenis. Alle posts tonen

vrijdag 1 februari 2008

Bob Dylan's 'John Wesley Harding' veertig jaar jong

Het jaar 2008 is een belangrijk herdenkingsjaar voor linkse mensen – en voor mensen wiens wereld we op zijn kop gaan zetten, of ze dat nu leuk vinden of niet. Negentig jaar geleden: het revolutiejaar 1918, toen stakende en muitende arbeiders en soldaten in Duitsland de keizer verjoegen. Hij vluchtte, en kreeg asiel in een kasteel in Doorn, Nederland dus. Voor zulk soort lui is altijd wèl opvang.

En 160 jaar geleden: het revolutiejaar 1848, het jaar van barricaden in Parijs en van het uitkomen van het Communistisch Manifest. Zelfs in Nederland was de schrik zo groot dat de koning snel hervormingen tolereerde waarmee ook hier een vleugje parlement en inperking op de macht van de Willemafia van Oranje werd toegelaten.

En dan is er natuurlijk het revolutiejaar 1968. Studenten en arbeiders die de Stalinistische dictatuur steeds openlijker trotseerden in wat de geschiedenisboeken inging als de Praagse Lente. Mexico City, stad waar destijds de Olympische Spelen gehouden werden, toen studenten protesteerden tegen de dictatuur en door soldaten onder vuur genomen werden, met honderden doden als gevolg. En natuurlijk de mei- en junidagen in Frankrijk, waar een felle studentenopstand uitgroeide tot een revolte van meer dan negen miljoen arbeiders die met stakingen en bedrijfsbezettingen de autoritaire regering van president De Gaulle aan het wankelen brachten.

Over dat revolutiehaar heeft het weblog van de Internationale Socialisten trouwens een mooie serie geopend. Het Tet-offensief van het Vietnamese verzet is daar al langsgekomen, het concert van Johnny Cash on de San Quentin-gevangenis en de houding van boxer Muhammad Ali zijn de revue al gepasseerd, er er komt ongetwijfeld veel meer. Overigens heb ik zelf mijn inzet voor dat weblog wegens gezondheidsredenen stopgezet, in ieder geval tijdelijk. Maar dat is weer een ander verhaal.

Maar dat is allemaal aanloop voor mijn eigen bijdrage aan het terugkijken op 1968. Ik ga gewoon één van mijn stokpaardjes berijden en het over Bob Dylan hebben. Meer precies: over zijn opmerkelijke album dat in opmerkelijke furore maakte: John Wesley Harding. Overigens is de officiële verschijningsdatum nog nèt 1967, om precies te zijn 27 december. Maar het was in 1968 dat het werkstuk volop in de schijnwerpers kwam te staan. Vandaar dat ik de dichterlijke vrijheid neem om een artikel erover te presenteren als deel van een 1968-terugblik. Gewoon, omdat ik dat lé;úk vind. Problemen ermee, iemand?
Maar wat maakt het album zo opmerkelijk, en relevant bovendien? Wat kunnen juist ook linkse mensen als ik er in een tijd als nu uit halen, voor zichzelf en voor elkaar? Muzikaal gezien lijkt de collectie songs niet bepaald zeer vernieuwend. We horen een heel bescheiden enseble, vooral akoestische gitaar, met een basgitaar, soms slagwerk en af en toe een piano. Wèg zijn de steeds wildere rockgeluiden van de voorgaande drie albums en vooral van zijn spectaculaire concertreeks in 1965-1966.
Een terugkeer naar de folkstijl, met wat meer country-invloed dan voorheen, dat is de sfeer. Tamelijk traditionele muziek, hele traditioneel uitgevoerd ook. De grote inspiratiebron Woody Guthry, het jaar daarvoor trouwens overleden – Dylan speelde twee van zijn songs op een herdenkingsconcert – was kennelijk sterk in Dylans gedachten toen hij het album maakte. We horen soortgelijke ballades over emograntenleed en outlaws als waar Guthrie zo in uitblonk. Guthrie’s Deportee is omgezet in Dylans I Pity the Poor immigrant.

Zo lijkt het althans. Want zijn Dylans liederen op John Wesley Harding werkelijk zo soortgelijk en zo folksy als op het eerste gezicht lijkt? Met name een blik op de teksten geeft aan dat er veel meer aan de hand is. Waar in zijn eerdere muziek van Dylan het surrealisme en de chaos al hoogtij vierden, daar is nu de verwarring compleet. Vrijwel niets is wat het op het eerste gezicht lijkt. Waar de muziek dus een trendbreuk laat zien – na jaren steeds wildere geluiden nu soberheid troef – daar zien we tekstueel dat de wildheid – ingebed in muzikaal rustige sferen, en bedrieglijk sober geformuleerd – nieuwe hoogtepunten bereikt.

Zoals bij eerdere albums is ook de wereld van dit album bevolkt door historische, mythische en religieuze figuren van de meest uiteenlopende aard. Dit is iets waaar Dylan trouwens een meester in is. Het album Bringing it all back home werd bemenst door onder meer Columbus, Jesse James, Aladdin met zijn lamp, en niet te vergeten de President van de Verenigde Staten die – zoals Dylan ons in It’s All Right Ma (I’m Only Bleeding) fijngevoelig vertelt – ook wel eens in zijn nakie moet staan. In het album er na, Highway 61 Revisited, komt Dylan echt op dreef op dit gebied. Napoleon (in lompen), Jack the Ripper, F.Scott Fitzgerald, Beethoven, blueszangeres Ma Rainey, God in een pittig gesprek met Abraham – het is maar een greep.

Alleen al in het meesterlijke Desolation Row op dat album registreer ik de volgende personages: Romeo, Bette Davis, de Hunchback of Notre Dame, de barmhartige Samaritaan, Einstein – bekend als bespeler van de elektrische viool, zoals Dylan ons behulpzaam helpt herinneren – dichters Ezra Pound en T.S. Elliot, sprookjesfiguur Cinderella, Kain en Abel, Shakespere-personage Ophelia, het Spook van de Opera, Casanova, de Griekse god Neptunus ( op de Titanic, trouwens), … voorwaar, ruimschoots genoeg voor een regenachtige middag op Wikipedia, om al die verwijzingen eens uit te vlooien. Niet dat je daarmee het lkied werkelijk ontrafelt, maar dat is een ander verhaal.

Op het daaropvolgende album, Blonde on Blonde, is Dylan wat minder overdadig, misschien omdat liefdesliedjes de overhand kregen op de surrealistische balladen van de albums ervoor. Toch komen we Shakespeare tegen, de Bijbelse Koning van Tyrus, Achilles uit de Griekse mythologie… Maar verder zijn de personages symbolischer geworden, zonder eigennaam: de rechter die op stelten loopt, de senator die kaartjes verkoopt voor t huwelijk van zoonlief, een dronken politicus, een schuldige begrafenisondernemer. Schuldig waarom? Schuldig waaraan? Je komt er niet achter.

Wie trouwens denkt dat de Dylan in deze periode, in tegenstelling tot eerder, apolitieke teksten schreef, moet nog meer eens goed op deze personages letten. Gezagsdragers, van welk tyope dan ook – rechters, politici – zijn onveranderlijk dronken, corrupt, grotesk of op het kritieke moment in slaap gevallen. Op enig respect voor welke gezagsdrager zal Dylan ook in deze periode niet worden betrapt. De decadente arrogantie van de macht is hier net zo vanzelfsprekend als Dylans diepe afschuw ervan. Tegelijk wijst hij de machthebbers ook zeer beslist een hoogst bescheiden plekje toe: het zijn figuranten, om niet te zeggen decorstukken.

Het echte leven gaat om individuele menselijke relaties, met hun complexiteit, dubbelzinnigheid en raadselachtigheid. Het gangbare politieke bedrijf is weerzinwekkend, vaak hinderlijk maar in de kern irrelevant, zo is de strekking klaarblijkelijk. Veel hoop dat het de moeite loont om aan die politiek van machtsmisbruik en corruptie iets te doen heeft Dylan hier klaarblijkelijk – en helaas – niet Oplossingen evenmin. Maar Dylan is songschrijver en zanger, geen politiek theoreticus, en van politieke pamflettenschrijverij op rijm heeft hij nooit veel moeten hebben. Maar wat je ook van die opvatting kunt denken, een apolitieke opvatting is het zeer zeker niet.

Ook John Wesley Harding kent dus de nodige personages. Hun rol is raadselachtiger dan ooit, ze zijn vaak onherkenbaar veranderd. Maar het zijn niet meer- zoals in de songs op Blonde on Blonde – geen figuranten meer. Ze krijgen iopeens serieuze rollen, soms hoofdrollen toebedeeld. Het is tijd om het eens over een enkel nummer van het album te hebben: het titelnummer.

En ja, in John Wesley Harding is het meteen goed raak. Hoofdrolspeler hier is de mythische Wild-West-bandiet van deze naam, al heeft Dylan de man van een g achter de Hardin voorzien. Het is het outlawverhaal van een Robin-Hood-figuur die het voor de armen opneemt en keer op keer aan de armen van de wet weet te ontstappen. Standaard Guthrie. – totdat je de tekst beter bekijkt. Een "friend of the poor" die "travelled with a gun in every hand" kan nog net, alhoewel zo’macho-pose niet bij een Robin Hood past. Maar wat dei outlow precies uitspookt blijft in het hele lied buiengewoon vaag. Een vreemd incident in Chaynee County – bedrieglijk irrelevante concreetheid opeens! - in het tweede couplet, waarin "soon the situation was all but straightened out" verheldert niet veel. Welke 'situation"? Van het slotcouplet worden we niet veel wijzer. "No charge against him could they prove", krijgen we te horen. Wat voor aanklachten? En wil dat ook zeggen dat de aanklachten niet klopten? Dylan laat ons in het ongewisse, iets dat soms zijn hoogste levensdoel schijnt te zijn.

Een hint geven de slotregels van elk van de drie coupletten. "He was never known to hurt an honest man", luidt de eerste. "For he was always known to lend a helping hand" de tweede. En de slotzin: "He was never known to make a foolish move." Hier staat dus níét dat de outlaw nooit een eerlijk man kwaad deed, nooit iets doms deed en altijd de helpende hand bood. Er staat alleen dat men dat dácht of meende ter wéten. Het lied beschrijft niet wat John Wesley werkelijk wel of niet gedaan heeft, voor de armen en in strijd met het gezag. Het lied beschrijft – met onderhuidse en vernietigende ironie - enkel de reputatie van John Wesley Harding. De outlaw zelf is spoorloos in wat haast een postmoderne verdwijntruc lijkt.

Toch is ook dat weer niet het einde van het liedje. De mythe van de outlaw als rebelse volksheld – een negentiende-eeuwse Che Guevara – stelt Dylan tegen een streng moralistisch daglicht. Maar de criteria waaraan de mythische held wordt beoordeeld zijn kraakhelder: opkomen voor de armen, eerlijke mensen geen haar krenken, mensen in nood helpen, en het gezag trotseren. Aan die criteria zelf twijfelt de zanger hier niet.
John Wesley Harding is geen kritiekloze verheerlijking van rebelse wetteloosheid. Maar het is ook geen simplistische afwijzing ervan. Opstandigheid is uitstekend, maar dan wel eerlijk en zorgvuldig en met een zorgzaam hart, dát haal ik eruit. "To live outside the law you must be honest", zong Dylan al in 1966 in Absolutely Sweet Mary. Een pleidooi voor eerlijkheid doet Dylan hier, een eerlijkheid en integriteit die juist opstandigen in acht horen te nemen. Dat kunnen teveel linkse mensen ook vandaag nog in hun zak steken.

(Misschien binnenkort meer over dit prachtige album. Als ik zin heb, en anders niet. Maar ik ga dit maar eens snel online zetten).
(update 2 feb. : titel was natuurlijk verkeerd, 1968 is 40 jaar geleden, niet 30. Ik moet duidelijk nog ff bij de les komen, maar dat doe ik lekker rustig aan :-P )

donderdag 13 december 2007

Mak en Melching in Europa (deel 2)

Melching zou in zijn kritiek op Mak en de serie 'In Europa' wat sterker staan als zijn eigen betoog nauwkeurig en kloppend was. Zijn kreupele analyse van de grootmachtstatus van Oostenrijk-Hongarije sprak echter al boekdelen. En er is meer. Melching zegt dat in de serie Russische soldaten in Frankrijk een oorlog helpen voeren die "niet de hunne is". Melching daarover: "wat krijgen we nou? Frankrijk en Rusland waren al sinds 1894 trouwe bondgenoten (…) Rusland leende soldaten uit om de tekorten in Frankrijk op te vullen."

Ja, dat kan allemaal best wezen. De Russische tsaar en de Franse president waren bondgenoten, maar aan de Russische soldaten was niets gevraagd. Blijkbaar vindt Melching het normaal dat die her en der uitgeleend kunnen worden, zonder dat ze daar iets over te zeggen hebben. Maar werd de oorlog van tsaar en president daarmee de oorlog van die soldaten zelf? Weet Melching niet dat Russische regimenten in de zomer van 1917 ook in Frankrijk aan het muiten sloegen, en slechts met kanonnenvuur weer onderworpen konden worden?
Leon Trotski beschrijft de gebeurtenissen in mooie passages tegen het eind van hoofdstuk 34 van zijn magistrale ‘Geschiedenis van de Russische Revolutie’ (de link is naar de Engelse vertaling; de Nederlandse vertaling staat nog niet compleet online). Maar dat boek zal wel niet goed genoetg zijn voor onze vakhistoricus, de schrijver één van de zowel door Melching als Mak verfoeide 'onverantwoordelijke leiders'. Is het Melching trouwens ook ontgaan dat juist ook de muiterijen van regimenten in Petrograd zelf beslissend bijdroegen tot de val van de tsaar in maart 1917, en daarmee tot de Russische Revolutie? Russische soldaten maakten al doende heel duidelijk dat deze oorlog 'niet de hunne' was – niet in Frankrijk, en niet in Rusland zelf.

Melching gaat nader in op de – inderdaad problematische – kijk van Mak op de Europese geschiedenis. Maks idee is dat de massa de macht in handen gaf, en hem keer op keer weggaf aan gevaarlijke leiders. "Dat leidde tot twee wereldoorlogen en gruwelijke dictaturen", zo
verwoordt Melching Maks visie.

Dan vraagt hij zich af: "van wie had de massa die macht dan in eerste instantie gekregen?" Dat de massa die macht – door strijd te voeren voor algemeen kiesrecht bijvoorbeeld – deels zelf zou kunnen hebben veróverd, komt niet bij de hooggeleerde heer op. Maar toch raakt hij daarmee een gevoelige zenuw in Maks redenering.
Je kunt namelijk nog een stap verder gaan en vragen: hád de massa aan het begin werkelijk 'de' macht wel in handen, en was ze dus wel in een positie om die weer weg te geven? Dat algemeen kiesrecht was lang niet overal van kracht, en zelfs waar dat wel het geval was, bleef de invloed van bijvoorbeeld generaals en hoge bureaucraten sterk, en nam de macht van grote bedrijven en hun eigenaars zelfs nog toe. Waar was dan wel die macht van de massa? Mak is hier niet overtuigend, maar Melching vraagt niet echt door.

Melching wijst vervolgens op gebeurtenissen waardoor de massa haar vermeende macht dan weer kwijt zou raken. Zij gaf die macht inderdaad niet weg, de macht werd van de massa afgepakt, daarin heeft Melching - voorzover de massa macht bezat dus – wel gelijk. Maar het gaat meteen daarop weer mis als hij beschrijft hoe en wat.
"Lenin en Stalin kwamen aan de macht door een staatsgreep." Mak geeft een zinnige repliek aan Melching door te vragen wanneer Stalin dan wel zijn staatsgreep pleegde. "Heeft hij het over de Oktoberrevolutie, of over de moord op Kirov in 1934, waarop doelt hij eigenlijk?" Stalin vestigde zijn macht in een sluipend, nu en dan schoksgewijs versneld proces waarin een staatsbureaucratie hara macht vestigt ten koste van allengs zwakkere resten van de revolutionaire democratie die in Oktober 1917 in de Oktoberrevolutie was doorgebroken. Van een 'staatsgreep' van Stalin, compleet met datum en al, was inderdaad niet overduidelijk sprake.

Van een staatsgreep van Lenin nog veel minder trouwens – en dát laat Mak dan weer liggen. Dat komt vermoedelijk omdat ook voor hem Lenin één van de schurken uit het stuk is, één van die "onverantwoordelijke leiders" die ons "gruwelijke dictaturen" hebben opgeleverd. Het is misschien een taai en door vrijwel iedereen geloofd sprookje, maar wel een sprookje.

De zogeheten Oktoberrevolutie van 1917, die gewapende opstand van enkele tienduizenden Rode Gardisten en revolutionaire soldaten, deed niets meer dan de restanten van een volstrekt gediscrediteerde Voorlopige Regering van premier Kerenski wegvagen, om daarmee een weg te banen voor de macht van gekozen raden van arbeiders-, soldaten- en boerenafgevaardigden, de zogeheten Sovjets. Dit was geen staatsgreep, beste heren Mak en Melching. Dit de climax van een revolutie, en één waarin de ‘massa’ nu eens wèrkelijk bezig was de macht in handen te nemen, en zich die macht slechts na een zeer hardnekkige en bloedige strijd liet ontnemen.

Melching verwijt Mak dat hij de Europeanen van destijds als dommeriken neerzet. Inderdaad stoort ook mij het hele kernidee van Mak en de serie: de massa had de macht, de massa heeft het verprutst door die macht weg te geven aan foute types. Die hypothese lijkt me niet alleen onjuist, maar opent – mede daardoor - ook de deur naar het elitaire en antidemocratische idee dat de macht in handen van de meerderheid van de bevolking dus niet in goede handen is.

Maar Melching doet Mak ook wel enigszins onrecht. Als Mak verzucht: "Hoe konden de mensen toch zo stom zijn?" dan ziet Melching hierin alleen maar arrogante neerbuigendheid. Mij lijkt het veel aannemelijker om hierin oprechte verbazing te zien: hoe hééft dit allemaal kunnen gebeuren? De 'domheid' van de mensen behoeft bij Mak juist een verklaring, die is voor hem blijkbaar bepaald niet vanzelfsprekend. En als de serie van Mak ertoe bijdraagt dat meer mensen zich dit soort vragen gaan stellen is dat een goede zaak, hoezeer ik het met veel van zijn redeneringen oneens ben.

Het begrijpen van het verleden is met het stellen van dit soort vragen gediend, ook als de antwoorden die Mak geeft niet bevredigen. Het inzicht in machtsmechanismen die nog steeds werken en waar de beantwoording van die vraag een bijdrage aan levert, heeft maar al te zeer een actuele waarde. Want aan "onverantwoordelijke leiders" die aan de "massa" het beetje macht dat ze, dat we, hebben veroverd afhandig proberen te maken, ontbreekt het vandaag allerminst. Ik heb namelijk geen zin in een ingelast deel 36, over de onweerstaanbare opkomst van Geert Wilders. Intussen zou ik tegen Geert Mak en de mensen die de documentaire maken willen zeggen: gewoon doorgaan, en laat historici maar in hun vak gaarkoken zolang ze niet verder komen dan misplaatste pedanterie.

Mak en Melching in Europa

Sinds een paar weken vertoont de VPR een televisieserie over de Eurp[ese geschiedenis, onder de titel 'In Europa'. De serie is een visuele follow-up van het gelijknamige boek van Geert Mak. Bij de serie hoort ook een website, onder de originele naam 'In Europa'. Het wachten is nog op de verfilming, en de musicalproductie verzorgd door Joop van der Ende.

Ik heb nog geen aflevering gezien, eerlijk gezegd. Niet uit desinteresse, maar omdat ik sowieso weinig TV kijk, en er domweg nog niet toe kom de afleveringen via internet te gaan bekijken. Wel heb ik op de mooie website rondgekeken, en volg ik met belangstelling de publiciteit rond deze serie. Want het met beeldmateriaal en interviews inzichtelijk maken van de recente geschiedenis van dit werelddeel voor een breed publiek vind ik een zeer zinnige, sympathieke onderneming. Dat de kwaliteit ervan volgens minstens één vakhistoricus de toets der kritiek niet kan doorstaan vraagt dan ook enige aandacht. Per slot van rekening heb ik, ergens in het grijze verleden, eens een studie geschiedenis gevolgd. En, zoals dat met studies gaat: eerst volg je de studie, en dan volgt de studie jou.

De vertoornde vakhistoricus is Willem Melching. In een
artikel in De Volkskrant noemt hij enkele fouten. In de serie zien we een man van de Eifeltoren springen. In 1912, volgens de serie, en hij probeerde of hij kon vliegen. In 1901, schrijft Melching streng, en hij testte alleen maar een parachute. Verder situeert Maks serie het uitgaanscentrum van Berlijn aan de Alexanderplatz. Fout, bromt Melching, dat moest de Friedrichsstrasse zijn, en verder het westen van de stad. Dat soort zaken.

Iets ernstiger is het verwijt dat de serie een kaart van Duitsland uit 1945 presenteert als een kaart uit het begin van de eeuw. Ook is het wat slordig om het Oostenrijks-Hongaarse rijk tot aan de Zwarte Zee te laten doorlopen, terwijl aan die kust de staten Roemenië en Bulgarije lagen.

Wat moeten we hiermee? Ik voel wel mee met de ergernis van Geert Mak, en met diens sarcastische
opmerking: "Het is en blijft knap werk, een oordeel vellen over een serie van 35 delen, op basis van anderhalve aflevering." Mak gaat kort in op de vermeende fouten: inderdaad, hij had moeten zeggen 'bijna tot aan de Zwarte Zee' Inderdaad, de reden van de sprong van de Eiffeltoren was verkeerd weergegeven. Maar de kaart, zo legt Mak uit, was wel degelijk uit het begin van de eeuw. Alleen werd die later gefilmd, in het ballingsoord van kiezer Wilhelm II. Heel veel stelt het allemaal niet voor, bij nadere beschouwing.

Maar Melching ging verder dan een kort stuk in de Volkskrant. Een langer
stuk in het Historisch Nieuwsblad komt met meer verwijten. Zo sneert hij dat Mak ten onrechte de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie neerzet als een 'supermacht'. Nee, zegt Melching: "Oostenrijk was weliswaar na Rusland qua oppervlakte weliswaar het grootste land van Europa, maar het rijk was verdeeld over talloze nationaliteriten, die zich graag los wilden maken van Wenen."

Dat is een hele rare conclusie van mijnheer Melching, en niet alleem omdat ik nog nooit een taal gezien heb die zich op eigen houtje van wat dan ook wil losmaken. Heeft hij wel eens van Tsaristisch Rusland gehoord, een land dat ook "verdeeld was over talloze nationaliteiten en talen, die zich graan los wilden maken", in dit geval van Moskou? Of van de Sovjetunie – die aan dit losmakingsproces voor een belangrijk deel ten gronde is gegaan? Of zullen we het eens hebben over de Britse, Franse en Nederlandse koloniale rijken, bijeengeroofd en daardoor ook vol van "talloze nationaliteiten en talen, die zich graag los wilden maken" van het 'moederland'? Is het feit dat een supermacht een heleboel volkeren onder zich heeft, een reden om het geen supermacht te noemen? En is het feit dat een supermacht, door de revoltes van onderworpen volkeren kwetsbaar wordt, een reden om niet van een supermacht te spreken?

Vervolgens komt Melching met een prachige demagogische vergelijking. "De Oostenrijkse staalproductie bedroeg in 1913, aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog, slechts 8 procent van de Amerikaanse en 15 procent van de Duitse. Wèl wist Oostenrijk met 2,6 tegen 2,8 miljoen ton een nipte voorsprong te behouden op… België. Hoezo, supermacht?"

Misschien is deze sneer overweldigend overtuigend voor mensen die behept zijn met de in Nederland helaas gangbare neerbuigendheid jegens België en Belgen. Een hooggeleerd vakhistoricus moet echter beter weten, zeker als hij zoveel kapsones in stelling brengt. België was, na Engeland, het tweede land waar grootschalige industrialisatie op gang kwam. Het kende een voor die tijd geavanceerde steenkool – en hoogovenssector. Het was, niet qua oppervlakte maar wel qua economie, een redelijk grote mogendheid. Het beschikte bovendien over een flink koloniaal rijk, en kwam daarmee tenminste in de buurt van supermachtstatus. Het feit dat Oostenrijk, waar de industrialisatie veel later op gang kwam, dit België qua staalproductie inmiddels had ingehaald, suggereert op zijn minst toch een stevige economische dynamiek. Melchings sneer is dan ook een a-historische domheid.

De openingszinnen van Melchings stuk in De Volkskrant luiden: "De tv-serie ‘In Europa’ bevat feitelijke onjuistheden. Is dat erg? Ja, want feiten zijn de basis van elke historische redenering". Daar kan ik bij deels in vinden. Deels – want jet is een nogal simplistisch idee dat de geschiedenis zou bestaan uit een grote doos vol vaststaande, maar loshangende, feiten, die vervolgens in een redenering passen. Veel van de feiten blijken niet zo simpel te liggen terwijl omgekeerd de samenhang tussen feiten zelf ook meer is dan e alleen maar een redenering. Het hele historische proces zelf heeft iets ‘feitelijks’- hoe moeilijk het ook is om vast te stellen hoe dat precies werkt.

Maar het verlangen naar feitelijke correctheid dat Melching, theoretisch dus wat krakkemikkig, hier verwoordt, deel ik. Als een historisch betoog vol aantoonbare onjuistheden zit, dan ondermijnt dat mijn vertrouwen in wat er in betoogd wordt, juist ook in die beweringen die ik niet, of niet makkelijk, zelf kan controleren. Maar het maakt dan wel uit of het hier om werkelijk stevige missers gaat of – zoals in het geval van Mak en de serie, om betrekkelijke kleinigheden. "Melching zoekt spijkers op laag water", moppert Geer Mak. Naar mijn idee heeft hij daarin gelijk.
(wordt vervolgd)