vrijdag 11 mei 2007

Slecht en beter nieuws uit Frankrijk

Een week van slecht nieuws en van goed nieuws, en het komt allebei uit Frankrijk. Het slechte nieuws is de verkiezing van Nicolas Sarkozy tot president van Frankrijk. Het goede nieuws is de weerstand die dat presidentschap al meteen ondervindt.

Hoe kon het zover komen dat Sarkozy de verkiezingen won? Hij was leider van de rechtse regeringspartij UMP. Hij was minister van binnenlandse zaken. De regering en die partij stonden keer op keer tegenover sterke bewegingen van arbeiders, scholieren, studenten, straatarme jongeren in de voorsteden, de zogeheten banlieux.

In 2003 probeerde de regering pensioenrechten aan te tasten, en een slechte onderwijshervorming door te drukken. Grote demonstraties en stakingen vormden de reactie. De regering kwam weg met haar aanvallen, omdat vakbondsleidingen van verschillende federaties weigerden tot de algemene staking waar een flink deel van de achterban op aandrong. Een artikel van de redactie van de World Socialist Website (WSWS) maakt de balans ervan op, maar vliegt wel erg kort door de bocht waar het de rol van Trotskistische groepen betreft; de Socialist Worker geeft een levendige kritische terugblik.

In 2005 probeerde de Franse regering via een referendum de Europese grondwet van draagvlak te voorzien. Een sterke linkse campagne, waarin de andersglobalisten van ATTAC, de trotskisten van de LCR, maar ook leden van de communistische PCF en anderen samenwerkten, droeg bij aan een overtuigend nee tegen dat neoliberale document. De Socialist Worker onderstreepte direct het belang van deze overwinning van links.

In november kwamen jongeren in de banlieux in opstand tegen politiegeweld, armoede en racisme. Aanleiding was de dood van ene door de politie achtervolgde jongen die een elektriciteitshuisje in vluchtte en daar aan elektrokutie bezweek. Na de eerste boze reacties noemde noemde Sarkozy zulke jongeren 'tuig'. Dat was olie op het vuur van rellen die wekenlang aanhielden. Een analyse met diepgang geeft Abdellali Hajjat, in International Socialism Journal nr. 109, winter 2006.

En in maart en april 2006 dwong een gigantische beweging van scholieren en studenten, samen met de vakbonden, de regering op de knieën. Die regering wilde een arbeidscontract voor jongeren doorvoeren waarbij ondernemers die jongeren op staande voet, zonder garanties, konden ontslaan. Daarmee zouden jongeren tot wegwerparbeiders worden gereduceerd. Daar pasten ze voor, en met succes.

Het is de moeite waard daar meer over te lezen. Niet alleen zijn het inspirerende verhalen, het is ook nuttig om te zien hoe een massabeweging een rechtse regering op de terugtocht kan drijven. Annick Coupé en Marie Perrin, beiden deelnemers aan de acties, vertellen er uitvoerig over in International Socalism Journal nr. 111, zomer 2006, waar je ook een korte chronologie vindt. Zelf schreef ik er ook aardig wat over, bijvoorbeeld "Victorie in Frankrijk smaakt naar meer", op mijn oude weblog-plek. Against The Current, revolutionair magazine in de VS, heeft in haar nr. 122, mei juni 2006, ook een serieuze analyse, en een interview met betrokken studenten.

Het hele beeld van de afgelopen jaren is er dan ook één van een krachtig opgekomen arbeiders-, scholieren- en studentenbeweging, met linkse dynamiek en deelname van radicaal links. Zeker ook in het geval van de beweging tegen de CPE had de beweging ook meerderheidssteun van de bevolking. Hoe kan het dan dat iemand als Sarkozy toch kan winnen? Een Sarkozy die niet alleen de banlieux-jongeren beledigde en de politie op hen los liet, maar bovendien nieuwe plannen voor flexibeler arbeidscontracten wil doordrukken, en zelfs het stakingsrecht wil inperken?

Ter verklaring is het zinnig om te kijken naar de andere kandidaat in de slotronde, Ségolène Royal, van de Socialistische Partij, de PS. Die laatste partij, traditioneel sociaal-democratisch, schuift steeds verder naar rechts en is nog hooguit sociaal-liberaal te noemen. In de campagne deed Royal dan ook pogingen om niet te veel afstand te nemen van Sarkozy. In feite stonden beide kandidaten voor variaties van hetzelfde: tegenover het harde rechts van Sarkozy stond een halfzacht imitatie-rechts. Maar dat werd uitgedragen door een politica die aan het hoofd stond van een partij waarvan de aanhang toch eerder linkse geluiden verwacht.

De Morgen, krant in Vlaanderen, kwam met opiniecijfers die iets laten zien van de gevolgen. Royal kreeg brede steun onder werklozen (75 procent). Maar onder arbeiders was die meerderheid veel kleiner (54 procent), evenals onder bedienden (51 procent). ('Arbeiders' is kennelijk het woord dat De Morgen voor blauweboordenarbeiders, fabrieksarbeiders, bouwvakkers gebruikt; 'bedienden' is dan blijkbaar het administratief personeel, witteboordenwerkers). Uit de laatste twee cijfers blijkt hoe gering het enthousiasme van arbeiders, zowel in fabriek als op kantoor, voor Royal was. h is juist dat de logische achterban voor een partij met sociaaldemocratische wortels. Als het daar niet overtuigend lukt, wordt het lastig voor een kandidaat van links om te winnen.

Maar aan de andere kant van de sociale scheidslijn zien we iets vergelijkbaars. Boeren stemden in grote meerderheid op Sarkozy(67 procent), handelaars en ambachtslieden (kennelijk de Morgen-uitdrukking voor kleine zelfstandigen) nog meer (82 procent). De pro-ondernemerstaal van Sarkozy, gekoppeld aan zijn verdediging van traditie, orde, gezag en dergelijke, sloeg juist onder deze kleine ondernemers erg aan. Dat Sarkozy's verhaal flinke overlap vertoonde met de racistische en autoritaire retoriek van de fascist Le Pen, zal Sarkozy in deze kringen zeker geen kwaad hebben gedaan.

Je ziet ook verschil in het verschil tussen stad en platteland: Sarkozy won op het platteland (57 procent) en in kleine steden (tussen 54 en 56 procent). Royal won in de grote steden en in de arme wijken. het is de tegenstelling tussen stedelijke arbeidersklasse enerzijds die Royal steunde, en grote aantallen kleine ondernemers in de dorpen en kleine steden van Frankrijk die steun gaven aan Sarkozy. Maar zo heel groot is de meerderheid van Sarkozy op het platteland niet eens; kennelijk heeft het namaakrechtse verhaal van Royal toch een aantal traditioneel rechts stemmende mensen meegekregen.

Iets dergelijks zien we onder de hogere sociale lagen. In de "vrije beroepen en de hogere kaders" won Sarkozy 52 procent. Dat Sarkozy onder deze welgestelden een meerderheid verwierf, is niet vreemd. Maar wat een kleine meerderheid - kleiner dan zijn totale score van ruim 53 procent! Kennelijk heeft de draai naar rechts van de PS en Royal ook binnen deze groep flinke aantallen mensen achter zich gekregen. Royal boekte - daar komen deze cijfers op neer - serieuze successen onder traditioneel eerder rechts stemmende kiezers. Maar juist haar traditionele basis ziet inmiddels nog maar zo weinig verschil tussen rechts en wat in deze verkiezingsronde doorging voor links dat bijna de helft ervan voor hard rechts stemde. Een flinke score onder ondernemers en managers woog getalsmatig niet tegen dat verlies onder de arbeidersklasse op.

Er was een opvallend verschil in enthousiasme te zien in de steun voor de beide kandidaten. De steun voor Sarkozy was inderdaad grotendeels steun voor hem: 77 procent stemde Sarkozy omdat ze hem als president wilden. De steun voor Royal was in veel grotere mate weerzin tegen Sarkozy: 42 procent stemde op haar om Sarkozy tegen te houden, slechts 55 gaf aan vooral gemotiveerd te zijn door de wens om Royal president te zien worden. Sarkozy slaagde er dus in, veel beter dan Royal, om zijn achterban warm te laten lopen voor wat hij wilde. Royal kwam nauwelijks verder dan tegenover het rechtse offensief van Sarkozy te roepen: 'ja maar, ja maar...' Gebrek aan enthousiasme van haar achterban hing stellig samen met het ontbreken van een stevig links geluid waarin iets doorklonk van het elan dat de brede protestbewegingen van de afgelopen jaren vertoonden.

Maar er was nog een factor wardoor linkse geluiden in de verkiezingscampagne veel te veel naar de zijlijn verdwenen - en die ligt bij radicaal en revolutionair links zelf. In de eerste ronde deden in totaal 12 kandidaten mee; The Guardian bracht ze, letterlijk en figuurlijk, in beeld. Daaronder: een kandidaat van de Communistische Partij PCF, iemand van de Groenen, andersglobalistische boerenactivist José Bové en maar liefst drie kandidaten van drie organisaties van Trotskistische achtergrond! Zès kandidaten die het geluid links van de SP naar voren brachten - wat een versplintering, wat een tragedie.

Eenheid links van de PS is wel geprobeerd. Groenen en PCF echter hadden, onder de regering van PS-premier Jospin tussen 1997 en 2002, al laten zien dat zijn geen werkelijke breuk met neoliberaal (en dus wezenlijk rechts) beleid nastreefden. Toen de PCF de comités waarin flinke delen van links zich tegen de EU-Grondwet hadden georganiseerd, hooghartig naar hun hand probeerden te zetten, was dat voor de LCR terecht een breekpunt. Ook links van de PS was niet iedereen consistent tegen neoliberalisme.

Maar ook eenheid van anti-neoliberaal links lukte niet. Lutte Ouvrière, de Trotskistische partij van Arlette Laguiller die voor de zesde keer meedeed, heeft van het niet-samenwerken met anderen zo ongeveer een bindend principe gemaakt. Over de Arbeiderspartij, een Trotskistische splinter, weet ik te weinig.

Maar Olivier Besancenot van de belangrijkste Trotskistische groepering LCR, en José Bové, staan zij aan zij in hun nee tegen neoliberalisme op tal van fronten. Een gezamenlijke campagne van LCR, achter een gezamenlijke presidentskandidaat, had ongetwijfeld meer losgemaakt dan de optelsom van aanhang die ze nu hebben verworden. En daarmee was de uitstraling van linkse geluiden veel groter geworden, was het politieke klimaat in linkse richting geschoven, en de kans om Sarkozy uit het presidentiële paleis te houden, beduidend groter geweest. En zelfs bij een linkse nederlaag had het strijdtoneel er voor het broodnodige verzet tegen Sarkozy en zijn rechtse mokerslagen er veel gunstiger uitgezien.

Maar zelfs versplinterd links wist een stevige aanhang te winnen. Uit The Guardian haal ik de cijfers: Arbeiderspartij: 1,3 procent; Bové: 1,3 procent, evenals Laguiller; Groenen: 1,6 procent; PCF: 1,9 procent. En de LCR 4,1 procent, een zeer verdienstelijke score voor een openlijk revolutionaire organisatie in de Trotskistische traditie. Alles bij elkaar scoorde links, inclusief Royal die 25,8 procent kreeg, 36,3 procent van de stemmen. Alles links van de PS kreeg 10,5 procent; hard, anti-neoliberaal links ( de drie trotskisten plus Bové) won 7 procent. Dat smaakt naar meer, maar dan vooral op straat.

Opvallend is hierbij nog dat de LCR van de partijen links van de PS nu de grootste is. Het trotskisme heeft het posthuum in Frankrijk gewonnen van de schaduw van het Stalinisme: van de traditioneel erg sterkte PCF is, ook blijkens deze uitslag, weinig meer over. Daarmee zijn we heel stilletjes aan van het slechte nieuws overgegaan op het goede nieuws uit Frankrijk. Maar daarover in een volgend stuk nog iets meer.

Geen opmerkingen: