Gelukkig ben ik niet de enige die geen feestvreugde wist te ontlenen aan de vredesprijs die reclamefilmmaker en misdadiger tegen de menselijkheid Al Gore krijgt. Diverse reacties hebben kritiek op de beslissing. Maar niet elke kritiek is even zinnig. Ik grasduin wat in reacties her en der.
The Times maakt melding van de vreugde waarmee Democratische politici de prijs voor Gore begroeten. John Edwars, presidentskandidaat, zegt dat het “leiderschap van Al Gore in ‘verbluffende tegenstelling met het falen van de huidige administratie’” Ook twee andere kandidaten, Hillary Clinton – met ‘Congratulations’ op haar website – en Obama waren vol lof. De schrijver van het stuk zelf zegt dat de prijs "onvermijdelijk geïnterpreteerd werd als een tik op de vingers van presidente Bush”, die steeds tegen bindende maatregelen tegen uitstoot van broeikasgas is geweest.
Die lof is tamelijk over the top, net als de uitspraak van het Nobelcomite zelf: “Wellicht de persoon die het meeste heeft gedaan om het wereldwijde begrip te scheppen voor de maatregelen die aangenomen moeten worden.” Als het comité nu gezegd had: “het meeste gedaan om bewustzijn van het dreigende probleem te bevorderen” - had er nog íéts ingezeten: die film van hem, The Inconvenient Truth, heeft ongetwijfeld bijgedragen aan de alarm-stemming die inmiddels onder zeer veel mensen is gegroeid. Die stemming is terecht, en die bijdrage eraan op zich welkom.
Maar de maatregelen waar Gore mee komt gaan het niveau van een extra spaarlamp en de kachel een graadje lager niet te boven. Niet alleen is dat volstrekt niet adewquaat. Door met dist soort oplossinkjes te komen onttrekt Gore het zicht op de ingrijpende maatschappelijke verbouwing die nodig is om binnen 10 jaar tot 90 procent reductie in uistoot van broeikasgassen te komen. Daarmee is de nadruk op de oplossingen van Gore ook nog eens contraproductief, of beter gezegd: schadelijk. Dat alleen al zou reden kunnen zijn om die prijs aan een ander te geven.
De World Socialist Website komt met een analyse van het Nobel-besluit om Gore de prijs toe te kennen. Op het eerste gezicht lijkt daar een lichte parania in te zitten, een neiging om wel zeer grote krachten aan het werk te zien achter dit besluit. De schrijver van het stuk, Patrick Martin noemt het besluit “een politieke uitspraak van de Europese bourgeoisi over heb beleid van de regering-Bush en de politiek van de VS”. Verderop heet het dat de prijs “op zijn minst opgevat kan worden als een signaal van het Noorse politieke establishment (…) dat het hoopt op een Democratische overwinning in de presidentsverkiezingen van 2008.”
Het eerste – de hele kapitalistenklasse aan het woord via dat Nobelcomite – lijkt me een beetje overdreven. Hoie heeft die klasse dan input in het beleid? Worden aandelenbeurzen, denktanks, regeringskringen, directiekantoren allemaal geraadpleegd door het comité? Dat lijkt me eennnogal verregaande conclusie, en gegevens in die richting geeft Martin niet. Maar dat de Noorse heersers eenn woordje meespreken in het Nobel-besluit is zeer aannemelijk.
Martin legt uit dat het comité dat over de vredesprijs gaat niet – zoals met de wetenschapsprijzen het geval is – door een groep deskundigen wordt gevormd, de Zweedse Academie van Wetenschappen bijvoorbeeld. Nee, het Noorse parlement kiest vijf mensen, op basis van de omvang van de partijen in dat parlement. Er zitten twee ex-ministers in, en een voormalig president vanneen universiteit. Van uiterst rechts tot behoorlijk links, alle grote stromingen zijn vertegenwoordigd. Het comité verwoordt een consensus van het Noorse establishment. En volgens Martin wil dat establishment , ddoor Gore te kiezen, zowel de urgentie van het klimaatvraagstuk onderstrepen als waarschuwen voor de groeiende crisis enn onstabiliteit in de VS. Al eerder kreeg Bush indirect een veeg uit de pan van de Noorse Nobelaars: bijvoorbeeld in 2002 toen de prijs naar ex-president Carter ging.
Martin wijst er ook op dat de maatregelen waar Gore mee komt, weinig voorstellen. Het Kyoto-protocol “in het opstellen waarvan hij een groot aandeel had, was grotendeels een oefening in symboliek, en de Clinton-administratie heeft het nooit aan de Senaat ter ratificatie voorgelegd uit vanwege de intense oppositie vanuit Amerikaanse zakenbelangen.” Ook wijst hij op Gore’s rol in de tijd dat hij vice-president was: “hij was de tweede man in een administratie die Amerikaanse troepen naar Somalië, Haiti en Bosnië stuurde, doodseskaders in Colombia financierde, Irak, Soedan en Afghanistan bombardeerde, een economische blokkade van Irak in stand hield die de dood van naar schatting 500.000 kinderen ten gevolge had, en die een vernietigende luchtoorlog tegen Servië voerde”. Zo’n iemand verdient, zoals ik gisteren betoogde, een onvriendelijk etiket en een oorlogstribunaal, geen vredesprijs.
Iets dergelijks vindt ook Jan Oberg, in een artikel op Counterpunch. “Al Gore in het bijzonder – als vice-president onder Bill Clinton van 1993 tot 2001 – werd nooit gezien of gehoord als vredestichter”, merkt hij droogjes op. In die richting denkt ook Alexander Cockburn. “Al Gore’s Vredesprijs”, heet zijn stuk op Counterpunch, en daarboven: “Het is net zo belachelijk als dat d ze Goebbels in 1938 een gegeven hadden”. Te hard? Ik dacht het niet – op het eerste gezicht. Goebbels had in 1938 nog aanzienlijk minder doden mede op zijn geweten dan Gore vandaag de dag.
De narigheid is echter dat Cockburn da de vergelijking zo niet bedoelt. Hij neemt Gore op de hak als propagandist van het wereldwijde klimaatsalarm. Hij noemt de wetenschap die daaraan ten grondslag ligt ‘bogus’(nep), en ziet zelfs het internationale klimaatpanel IPCC (winnaar van de Nobelprijs voor de Vrede, samen met Gore), als weinig meer dan oplichters. Hier slaat Cockburn de plank goed mis. Hij is klimaatscepticus, ik niet. Hoe slap en deels averechts zijn oplossingen voor het klimaatprobleem ook zijn, in zijn waarschuwingen dat er iets grondig misgaat, door menselijk toedoen, heeft Gore gelijk en Cockburn niet. En het wat erg dramatisch waarschuwen voor een klimaatcatastrofe op één lijn zetten met de antisemitische haatpropaganda van Goebbels is laag, en Cockburn volstrekt onwaardig.
Sterk is echter weer wel Cockburns kritiek over Gore’s rol als tweede man onder Clinton. Die ligt in de lijn van die van Martin en Oberg, en van mijn eigen vorige stuk. Maar Cockburn haalt dingen naar voren die ik alweer kwijt was, of die me waren ontgaan. In de verkiezingen van 1992 schilderde hij opponent Bush af als bijna een maatje van Saddam. Zijn kritiek op de samenwerking tussen Bush en Saddam vóór de Koeweitcrisis en de Golfoorlog (1990-1991) was geen onzin. Maar de oproep om een nog harder beleid tegen Irak te voeren was kwalijk.
Die kwalijke houding ging door toen Gore tot vice-president was gekozen. Waar Clinton de Amerikaanse houding tegenover Saddam wilde laten afhangen door de opstelling van Saddam, daar wilde Gore niets weten van welke normalisering van betrekkingen tussen de VS en Irak dan ook. En binnen de Cinton-regering werd Gore verantwoordelijk voor het Irak-beleid. Werken aan een staatsgreep in Irak, maar ook herhaalde bommengooierij met een opgelegde ‘no-fly-zone’ als excuus, en keihard volgehouden sancties kenmerkten dat beleid.
Danny Muller, een vredesactivist, sprak Gore in een bijeenkomst in verkiezingsjaar 2000 aan. “'Ik verhief mijn stem en vroeg ‘Mijnheer Gore, waarom zou iemand op een administratie stemmen die elke maand 5000 kinderen doodt door de sancties in Irak?' Gore stopte. En hij lachte. Hij lachte daadwerkelijk. Hij zei dat hij dat later op de dag zou bespreken. Ik antwoordde door te zeggen dat er elke tien minuten een kind vanwege de sancties sterft, en dat we geen tijd hebben om te wachten.” Een massamoordenaar die lacht als hij aan zijn misdaden wordt herinnerd. Een presidentschap heeft zijn cynisme dan niet opgeleverd, maar een 'vredesprijs' heeft hij toch maar binnen weten te slepen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten