Intussen wordt ook duidelijk hoe soldaten met gevangenen omgaan. Hoe het arrestanten in Mandalay verging bijvoorbeeld: "'De jonge monniken kregen te horen dat ze hungewaden moesten uitdoen. Ze werden geslagen en geschopt en daarna naar hun dorpen gestuurd, naar huis', zei eeen oggetuige" (The Times, 14 juli). Dat is bepaald niet het griezeligste verhaal over het lot van arrestanten. Sommigen gaan naar strafkampen, van anderen ontbreekt ieder spoor. Het regime voelde zich inmiddels sterk genoeg om een pro-regerings-manifestatie op poten te zetten: de machthebbers trommelden hiervoor meer dan 10.000 mensen op in een stadion (Mizzima News, 13 oktober). Volgens het bewind waren het er zelfs 120.000. Elke fabriek moest volgens een deelnemer 50 mensen sturen, en berichtgeving spreekt van mensen die geld kregen om de manifestatie bij te wonen (BBC, 13 oktober)
De toestand ziet er grimmig uit. Toch blijven er berichten wan kleinschalig protest naar buiten druppelen. Niet alleen zijn er leuzen op muren gezien: "moordenaar Than Shwe" (de sterke man van de dictatuur); ook lopen er honden rond met foto's van hem om hun nek, en dat is niet als compliment bedoeld. Deze subversief aangeklede honden zijn in vijf wijken gezien, in één wijk liep zelfs een groep van vier rond. Soldaten maken jacht op deze gevaarlijke staatsondermijners, maar, zoals een bewoner opmerkte: "Ze zijn er tamelijk goed in om aan arrestatie te ontkomen" (The Irriwaddy, 12 oktober). In hoe verre dit toch een door sihsful thinking ingekleurd broodje-aap-verhaal is, valt moeilijk vast te stellen. Maar zelfs het rond gaan van dit soort verhalen suggereert een verzetsgeest met grote levenskracht.
“’De leiders verwierpen oproepen en geschenken van de plaatselijke
militaire commandanten. Ze bereidden een boycot van Chinese bedrijven voor. De dag daarop zag ik duizenden en duizenden monniken uit de kloosters in processie door Mandalay’, zei een ooggetuige.
Gewone mensen bogen, stonden op de balkons om in hun handen te klappen en gaven de monniken water toen ze voorbijkwamen. Toen kwamen er twee voor de militairen verontrustende tekenen, dat het Boeddhistische protest zich uitbreidde. Eerst kregen de monnikken applaus toen zo door de moslim-wijken van Mandalay gingen, hetgeen sommige jonge moslims ertoe bracht zich bij de proteste aan te sluiten. Daarna begonnen studenten van Mandalay Universiteit en andere academische instellingen met hun eigen demonstraties: verspreid, klein, ineffectief, maar allemaal op video vastgelegd door de veiligheidstroepen.
Slechts de Chinese gemeenschap, kooplieden wiens families het al al generaties lang goed ging, plus nieuw uit China aangekomen handelaren, hield zich afzijdig.”
Het is een welhaast klassiek beeld van een beginnende revolutie. Protesten die beginnen vanuit een bepaalde groep, hier vooral de monniken. Steeds meer steun vanuit steeds bredere lagen. Andere groeperingen - studenten, moslims – gaan actie voeren, zij aan zij met de monniken. Dat, meer dan het monnikenprotest zelf, is dan aanleiding voor het bewind om keihard terug te slaan, voordat de staat de greep verregaand kwijt zou raken.
Ook klassiek, maar dan op een ontsierende wijze, is de wijze hoe de protestbeweging zichzelf het zicht beneemt op haar werkelijke vijand, door zich met een boycot tegen de Chinese handelsgemeenschap te keren. Geen wonder dat die gemeenschap dan afzijdig blijft. Hoe begrijpelijk afkeer van Birmese vrijheidsstrijders voor de Chinese staat ook is, actievoeren tegen de Chinese gemeenschap in Birma raakt die machthebbers niet, en opent slechts de weg tot etnische haat. Agressie tegen Chinese gemeenschappen heeft in Zuidoost-Azië helaas een nogal nare voorgeschiedenis. De geschiedenis van Indonesië kent daarvan bijvoorbeeld nogal bloedige voorbeelden, Die kant moet het in Birma maar niet op gaan.
De afkeer van Birmese vrijheidsstrijders jegens de Chinese gemeenschap is een factor die de beweging bedreigt en ontsiert en verdient van solidariteitsactivisten geen enkele aanmoediging., het is een reden temeer waarom solidaire mensen buiten China zich maar beter verre kunnen houden van eenzijdig anti-Chinese uitingen.
Ook in Mandalay sloegen militairen de opstand hardhandig neer, net als in Rangoon. Het feit dat soldaten en monniken allebei veelal uit arme gezinnen afkomstig waren – en dat sodaten dus hun geweren richtten op mensen die hun familieleden hadden kunnen zijn – heeft tot nu toe niet op grote schaal tot merkbare terughoudendheid van militairen geleid, zoals ik samen met veel anderen had gehoopt.
Ongetwijfeld speelde hierin een rol dat het bewind een eenheid van buiten Rangoon naar deze stad had gestuurd, zodat het gevoel van soldaten om als het ware op eigen mensen te moeten schieten, niet zo’n sterke basis had. Het betrof in Mandalay dan ook nog eens de 33-ste Divisie, een eenheid die zijn bloedige sporen had verdiend in een wrede strijd om de verzetsbeweging van de Karen-minderheid te onderdrukken. Die eenheid “heeft zich een reputatie verworven vanwege verkrachting, moord, plundering en ander onwettig geweld tegen burgers.” ( wederom het reeds geciteerde artikel uit The Times, 14 oktober).
Dit waren geen soldaten die erg vatbaar waren voor een appel vanuit demonstranten om het vuur niet te openen. Maar hoe lang de angst die deze troepenmacht de bevolking aanjaagt effectief zal blijven, en hoelang dus nieuwe uitbarstingen van protest uitblijven, staat zeer te bezien. Ik blijf erbij: de revolutie in Birma is niet voorbij.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten