vrijdag 16 november 2007

Uit de kast met minister Plasterk

Hup homo’s, lesbo’s, biseksuelen, transseksuelen, noem maar op - uit de kast allemaal! Het mag van minister Plasterk, ja eigenlijk moet het. Zo bleek uit de woorden van de minister bij de bekendmaking van een handvol regeringsvoorstellen over homo-emancipatie. De regering spreekt zich uit voor 'coming-out'-dag die vanuit homo-organisaties is uigeroepen, en die jaarlijks op 11 oktober valt.

Goede beleidsvoornemens zijn er daarnaast , maar daar wil ik het hier niet over hebben. Mij gaat het om de ministeriële stimulans voor het uit de kast komen van ho-le-bi-trans-mensen. Dit soort pressie van staatswege, want zo voelt het bij mij, werkt bij mij op de lachspieren, maar tegelijk voel ik ergernis en heel diep van binnen een grote weerzin. De kern ervan, wellicht: ik wil geen deel zijn van een van staatswege getolereerde minderheid die met ministeriële goedkeuring bovengrond mag komen. Ik wil mijn vrijheid om te zijn wie ik ben, en daar heb ik misschien soms andermans hand voor nodig, maar geen Hogerhand.

Even één en ander ter verheldering. Ik ben al jaren 'uit de kast' zoals dat heet, en dat bevalt me uitstekend. Op het punt van mijn voorkeur voor seks met mannen verstoppertje moeten spelen vind ik dodelijk vermoeiend, verkrampend, verminkend van de eigen persoon. En ik denk dat heel veel homo’s (ik beperk me even tot mannen; daarop heeft mijn ervaringskennis nu eenmaal betrekking) die uit de kast zijn gekomen een soortgelijk gevoel van bevrijding hebben.

Als ik iemand die zelf op de drempel van de kast staat, een heel klein beetje kan aanmoedigen om de drempel over te gaan – als gelijke, als vriend of bekende van zo’n persoon – dan zal ik dat niet laten. En als een vriend van me dat daadwerkelijk – met of zonder mijn steun, daar gaat het niet om – dan maakt mij hart een klein sprongetje. Weer een stapje richting vrijheid, richting emancipatie.

Wat is dan het probleem met minister Plasterks positivo-oproep? Meerdere zaken spelen een rol. Op het meest elementaire niveau denk ik: u heeft wel makkelijk praten, mijnheer Plasterk! Heeft zo’n man enig idee van de dagelijkse verschrikking die jonge homo’s te vaak voelen, de drang om maar niet op te vallen onder klasgenoten, om bij vrienden niet te dicht bij te komen, om iedere 'verdenking' maar bij voorbaat uit te sluiten? Weet hij hoe wijdverbreid het gebruik van 'homo' als scheldwoord is?


Ja, vaak valt het, als je de stap eenmaal neemt, mee met de reacties van je omgeving. Maar dat je van te voren als de dood bent – is dat vreemd? Zo leuk is het niet om juist van goede vrienden de ene homofobe 'grap' na de andere te horen, zon der dat je er tegenin durft te gaan, uit angst dat de 'coming out' een nogal onvrijwillig karakter krijgt. Zo leuk is het ook niet om elke keer dat je zwijgt, of zelfs meegaat in een homofobe houding, het gevoel te hebben verraad te plegen aan jezelf. Het luchtige gepraat van 'kom uit de kast, da’s toch hartstikke vanzelfsprekend?' gaat daar totaal aan voorbij. Dat de minister ondersteunend beleid belooft maakt dat maar zeer ten dele goed.


Wat mensen die openlijk als homo door het leven willen gaan te wachten staat, blijkt uit allerhande cijfers. Kort na Plasterks verhaal berichtte de Volkskrant: “Bijna de helft van de ondervraagden geeft aan dat zij er moeite mee hebben als twee mannen in het openbaar zoenen. Ruim 30 procent vindt zoenende vrouwen aanstootgevend. Ter vergelijking: slechts 16 procent van de ondervraagden keurt het af als een heteropaar in het openbaar zoent.” Een onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau is de basis voor dit bericht.

Uit Duitsland zijn trouwens soortgelijke cijfers bekend. Die laten zien dat acceptatie van homo’s en lesbo’s als mensen die hun gang moesten kunnen gaan nog niet hetzelfde is als acceptatie van homoseksuele uitingen in het dagelijks leven. In 1991 gaf twee derde van ondervraagden in Duitsland aan dat ze de seksuele oriëntatie van mensen niet van belang vonden. Slechts één derde vond homoseksualiteit iets dat afgeremd of zelfs hardhandig bestreden moest worden. In 1974 lag dat nog fifty-fyfty. Dat suggereert vooruitgang, afname van homofobie.

Maar tegelijk gaf zeventig procent van ondervraagden aan dat ze discriminatie van homoseksuelen wenselijk vonden; toelating tot onderwijsmogelijkheden en politieke carrières moest beperkt worden (een afname, dat wel; in 1974 vond 90 procent dat nog). Tweederde gaf aan dat ze liever geen contact met homo’s hadden, 40 procent werd zelfs "fysiek ziek" in het gezelschap van homo's. En aan díe cijfers was weinig veranderd. Anders gezegd: onder een oppervlakkige mening die homo’s accepteert, zit een diepe gevoelsmatige weerzin – homofobie ten voeten uit. Mij zou het niet verbazen als dat in Nederland niet zo heel veel anders lag.

Daarmee komt Plasterks luchthartige aanmoedigingspraatje om uit de kast te komen in een wat schrijnend daglicht te staan. Mensen hebben, zolang dit de situatie is, zeer goede redenen om niet uit de kast te komen. Dat verhelp je niet men een oproepje voorzien van steunbeloften; daar is iets fundamentelers voor nodig dan voorlichting en antidiscriminatiebeleid alléén.
(wordt vervolgd, en wellicht nog van fotootje voorzien; techniek ligt even dwars)

Geen opmerkingen: